De meest gestelde vraag aan een juwelier is zonder enige twijfel: “Wat is het verschil tussen een diamant en een briljant ?” En de juwelier zal dan altijd weer geduldig uitleggen dat ook een briljant een diamant is. Het verschil zit immers niet in het materiaal, maar in de manier van slijpen. In feite is het dan ook correcter en duidelijker om te spreken over een briljant geslepen diamant en een roosgeslepen diamant, want vooral in Nederland ontstond verwarring omdat met de term diamant vrijwel altijd een roos werd bedoeld. Dat is zelfs zo sterk dat ook tegenwoordig nog dikwijls gevraagd wordt naar juwelen met ‘oude zetting’ of zelfs Oud-Hollandse zetting’, waarmee dan altijd roosgeslepen diamanten in dichte zilveren kastjes worden aangeduid en dus een onderscheid wordt gemaakt met de opengezette briljanten.
Roosgeslepen stenen zijn altijd plat van onder en lopen van boven uit in een punt die wordt gevormd door vlakjes of facetten, die in aantal kunnen variëren tussen drie en tweeëndertig. De naam ontstond omdat dit slijpsel enigszins doet denken aan een rozenknop, maar is absoluut niet typisch Hollands. In Engeland, Duitsland en Frankrijk, waar eveneens al eeuwenlang roosdiamanten werden verwerkt, spreekt men respectievelijk van ‘rose-cut’, ‘Diamant-Rose’ en ‘taille-rose’. Het roosslijpsel was echter wel heel lang een specialiteit van de Nederlandse diamantslijpers. Zo gaf een Franse auteur in 1753 ruiterlijk toe dat de mooiste rozen in Amsterdam werden geslepen.
Hoewel roosgeslepen diamanten voor het eerst in vroeg zeventiende-eeuwse Hollandse inventarissen duidelijk werden omschreven, werd het slijpsel hier waarschijnlijk al aan het einde van de zestiende eeuw toegepast, mogelijk overgenomen van slijpers uit India, waar reeds eerder een vrijwel identieke, hoewel veel grovere slijpvorm bestond. De Franse wereldreiziger en diamanthandelaar Jean Baptiste Tavernier (1605-1689) schreef in één van zijn reisverslagen hoe de sultan van Bantam hem in 1648 een grote diamant toonde:
“De koning zeide tot mij dat hij hem tot een geschenk van de koning van Borneo had ontvangen, dat hij hem naar Goa had gezonden om hem daar te doen slijpen en dat hij hem veel hoger achtte dan ik geloofde dat hij zou kunnen gelden”.
Dit laatste sloeg waarschijnlijk op de onregelmatige Indiase manier van slijpen, want aldus Tavernier:
“Indien het een steen is met facetten of ruiten geslepen, ‘t welk men gemeneliik een roos noemt, zo moet men wel acht nemen of de vorm wel rond of een recht ovaal is. Of de steen schoon van uitstrekking (=verhouding) is…” .
DIAMANTSLIJPERS
Het staat vast dat reeds in de veertiende eeuw diamant werd bewerkt in Venetië, Brugge, Neurenberg en Parijs. Later reisden de slijpers ook naar India om bij de vindplaats hun vak uit te oefenen. Zo emigreerde de Antwerpse diamantslijper Frans Koning in 1583 naar Goa, waar men grote bewondering had voor zijn slijpkunst. De Hollander Jan Huygen van Linschoten, die als twintigjarige secretaris van de Portugese aartsbisschop Vincente da Fonseca in Goa verbleef, noteerde in zijn dagboek de data waarop Zuid-Nederlandse slijpers arriveerden. In 1595 concludeerde hij zelfs dat ruwe diamanten die groter waren dan 25 mangelius (48,60 karaat) in Goa nog alleen werden geslepen door Europese diamantbewerkers.
Maar bij kleinere stenen hielden ook de Europese slijpers — waaronder de Amsterdamse — blijkbaar weinig rekening met de ‘schone uitstrekking’. Opmerkelijk vaak zijn antieke rozen onregelmatig van vorm, omdat men tot in het begin van deze eeuw probeerde zo weinig mogelijk ruw materiaal verloren te laten gaan. Men hield als het ware de vorm aan van de ruwe diamant. En hoewel naast de vorm de prijs van een diamant toen ook al werd bepaald door de mate van perfectie in kleur en zuiverheid tilde men aan deze begrippen over het algemeen eveneens niet al te zwaar.
Bij de in die tijd gebruikelijke kaarsverlichting werd het effect van een diamant echt niet beïnvloed door een insluitsel of kleurafwijking. Van een loep had men nog nooit gehoord, laat staan van de term loepzuiver. In de loop van de achttiende eeuw werd het briljant-slijpsel met zijn grote, bijna brutale schittering steeds meer populair, vooral in Frankrijk en Engeland. Koningin Mary, de echtgenote van de koning-stadhouder, was volgens haar zelf geschreven inventaris in 1694 reeds in het bezit van diverse briljanten en ze liet bovendien oude stenen — wellicht grote rozen — tot briljanten overslijpen.
BRILJANTEN
Natuurlijk legden ook de Nederlandse diamantbewerkers zich toe op het slijpen van briljanten. Ze verkregen er zelfs wereldfaam door. Niet voor niets werden later grote en beroemde diamanten, zoals de Koh-i-noor en de Cullinan, in Amsterdam geslepen. Maar desondanks, bleef het roosslijpsel het in Holland winnen van de briljant en dat had nu juist te maken met het verschil in schittering. Wel werden roosgeslepen diamanten vanaf de achttiende eeuw op zilverfoelie (van: feuille) geplaatst waardoor ze optisch meer diepte kregen en dus ook meer gingen leven, maar de schittering bleef ingetogen, gedempt en warm en dat paste veel beter bij de Hollandse calvinistische burgers dan de flonkerende briljant.
Reeds in de zeventiende eeuw werd gesproken over “de slechte (= eenvoudige) deftigheid” van de Nederlanders.
In dit verband is het ook niet vreemd dat voor de sieraden van de verschillende negentiende-eeuwse Nederlandse klederdrachten uitsluitend roosgeslepen diamanten werden gebruikt. Nog nooit zag ik een Fries, Westfries of Zeeuws streekjuweel dat met briljanten was bezet.
Er is zelfs een tijd geweest dat roosgeslepen diamanten werden gezet op houtskool of gebrande beenderas, waardoor vanzelfsprekend de schittering tot een minimum werd beperkt. Het uitgesproken mysterieuze effect van deze techniek blijkt uit een enkel bewaard gebleven juweel, terwijl de zwarte, grijze of soms enigszins bruine kleur die de diamanten hierdoor vertonen dikwijls zichtbaar is in de juwelen op zeventiende-eeuwse Hollandse portretten. De laat zeventiende-eeuwer Jan Luyken zal heus wel geweten hebben dat een diamant in principe wit hoorde te zijn. Maar toen hij in één van zijn gedichten lyrisch werd bij het zien van een paar mooie ogen, gaf hij onbewust de mooiste omschrijving van de juwelensmaak in zijn tijd:
“Haar loddere oogen, vol aanlokkelijke brant, Zo bruyn als diamant”